Mohamed Jalal ad-Din Balkhi Rumi of Roemi (1207 - 1273) was een filosoof en dichter van Perzische afkomst en soefi-mysticus. Rumi is één van de belangrijkste personen uit de Perzische dichtkunst voor zijn religieuze dichten die God prijzen. In religieuze kringen wordt hij ook wel Maulana of Mevlana (soms met toevoeging Balkhi naar zijn geboorteplaats) genoemd; dit betekent 'onze meester'.
Rumi was de leidende figuur van de soefibeweging in het middeleeuwse Konya (Turkije). Hij filosofeerde met name over de voordelen van verdraagzaamheid. Bij zijn dood streden de joden, christenen en moslims van Konya om de eer hem naar zijn graf te mogen dragen. Zijn graf is nog steeds een heilige plaats voor volgelingen van allerlei denominaties. Hij stichtte onder andere de dansende derwisjen, een soefi-orde van religieuze dansers en muzikanten. In de dans draaien zij om hun as, waarbij zij mediteren en de naam van God aanroepen.
Roemi was een erg productief schrijver: zijn hoofdwerken Diwan-i Shams-i Tabriz-i en de Masnavî omvatten respectievelijk rond de 40.000 en de 25.000 verzen. Beide werken horen tot de hoogtepunten van de religieuze en mystieke literatuur der mensheid. Zij staan vol met anecdotes en verhalen uit zeer diverse bronnen: de Koran, volksvertellingen, grappen, mystieke ervaringen. Maar deze anecdotes en verhalen worden niet verteld omwille van zichzelf; zij zijn steeds bedoeld om een of ander aspect van het spirituele pad te belichten.
Het openingsvers van "Daglicht" brengt de zeer karakteristieke mystiek van Roemi treffend en heel mooi tot uitdrukking:
De Geliefde is alles, de minnaar slechts een sluier.
De Geliefde is levend, de minnaar een dood ding.
Wanneer Liefde haar kracht gevende zorg onttrekt,
blijft de minnaar achter als een vogel zonder vleugels.
Hoe kan ik wakker en bewust zijn
als het licht van de Geliefde afwezig is?
Liefde wil dat dit Woord
aan het daglicht wordt gebracht.
Vind je de spiegel van het hart dof,
dan is de roest nog niet van haar oppervlak geveegd.
Hoe belangrijk de liefde (voor God) in de spiritualiteit van Roemi is, moge ook blijken uit het volgende vers:
God heeft Zijn licht
over alle zielen uitgestrooid.
Gelukkig zij die hun mantel openen
om het te ontvangen.
Die gelukkigen zien niets anders dan God.
Zonder de mantel van liefde lopen we ons deel mis.
Bij het lezen van Rumi kan men duidelijke parallellen zien met een andere stromingen uit de spiritueel / mystieke wereldtradities, b.v. het Boeddhisme.
Sommige van de thema's in de verzen van Rumi doen boeddhistisch aan. Om er een paar te noemen: het scherpe besef van de vergankelijkheid van de wereld en ons leven; spreuken over de keten van oorzaak en gevolg, die parallellen vertonen met het boeddhistische thema van Karma; het thema van het leven in het hier en nu en de regelmatig in zijn werken terugkerende thematiek van de (nonduale) eenheid met God en de wereld.
Maar Roemi's teksten hebben voor Westerlingen één voordeel t.o.v. boeddhistische wijsheid. Zij zijn ontsproten aan een traditie die dichter bij onze Westerse, Joods / christelijke traditie staat dan de boeddhistische. Wellicht dat Roemi's teksten daardoor voor Westerlingen wat gemakkelijker "na te volgen" of "invoelbaar" kunnen zijn.
Om met een andere Rumi-bewonderaar te spreken: "Zijn teksten zetten aan tot nadenken en zijn zó rijk aan inhoud dat je ze steeds opnieuw kunt herlezen, waarschijnlijk een heel leven lang. Roemi's verzen bieden bemoediging; zijn poëtisch en beeldrijk, warmbloedig, boeiend, soms prikkelend raadselachtig, vol perspectief, en bij dat alles altijd open en mild van toon".
Nog enkele van Rumi's verzen:
Degene die het schuim ziet, verklaart het geheim,
terwijl wie de Zee ziet verbijsterd is.
Degene die het schuim ziet, neemt zich iets voor,
terwijl wie de Zee kent, zijn hart ermee verenigt.
Degene die de schuimvlokken ziet, wikt en weegt,
terwijl wie de Zee ziet, zijn bewuste wil heeft opgegeven.
Degene die de vlokken ziet, is voortdurend in beweging,
terwijl wie de Zee ziet, vrij is van huichelarij.
De mensen die zijn heengegaan (trefwoorden t.b.v. zoekscript: sterven, dood)
bestaan niet niet, ze zijn opgegaan
in de eigenschappen van God,
zoals de ster verdwijnt wanneer de zon verschijnt.
Hoop is de dove die regelmatig hoort dat wij sterven,
maar nooit gehoord heeft van zijn eigen dood
of stilstaat bij zijn eigen einde.
Hebzucht is de blinde die de fouten van anderen haarscherp ziet
en ze van straat tot straat rondbazuint,
zijn blinde ogen nemen echter van zijn eigen fouten niets waar.
De naakte is bang dat hem zijn kleed wordt afgerukt,
maar hoe kun je iemand die naakt is zijn kleed afnemen?
De wereldse mens is behoeftig en dodelijk beangst,
hij bezit niets, toch is hij bang voor dieven.
Naakt kwam hij en naakt gaat hij heen,
maar aldoor is hij doodsbenauwd voor dieven.
Wanneer de dood komt,
is het gejammer niet van de lucht,
terwijl hij zelf in de lacht schiet om zijn angst.
Op dat moment weet de rijke dat hij geen goud bezit
en ziet de scherpzinnige
dat zijn talent hem niet toebehoort.
Als je een been breekt, schenkt God je een vleugel.
Zo opent hij ook vanuit de diepten van de kuil een nooduitgang.
God zei: 'Het maakt niet uit of je bovenin de boom of in de put zit.
Denk aan Mij, Ik ben de sleutel van de weg.'
Geen opmerkingen:
Een reactie posten