woensdag 28 december 2011



Houtvuur

Knetterend stil

Droomt me van mijn ik-zijn weg...








dinsdag 27 december 2011

Minder Meer... (Stef Bos)

Een juweel van spirituele poëzie en inzicht...

In het midden van mijn leven
zocht ik naar een nieuw begin.
Dwaalde ’s nachts langs stille wegen
door het tegenlicht verblind.
Ik was overal en nergens
En ik trok van stad naar stad
Zocht daar ergens in de verte
Wat ik al jaren in mijn handen had

Kwam toen in een open vlakte.
Zag de zon sinds lange tijd.
Zag de bron van mijn gedachten.
Zag de tegenstrijdigheid
Stelde vragen over alles
Waar ik het antwoord al van wist.
Zag de schoonheid van de tweestrijd
in de bron van dat wat is.

zondag 25 december 2011

Beste Wensen...

De goede wensen voor onszelf en anderen zijn lang niet altijd uitgekomen...
Voor het werken aan een toekomst, betaalden we de prijs...

Geluk kun je niet verdienen; het is niet iets dat je straks of ergens anders vinden kunt...

Gelukkig ben je als je weet dat je het altijd al had kunnen zijn; of niet als je denkt dat het nog altijd ergens op je wacht...

Van onze kant dus geen Beste Wensen voor het Nieuwe Jaar; geen Geluk en Voorspoed voor de Toekomst, maar vooral: Het Aller- Aller- Allerbeste voor in het Hier en Nu..!!!


zaterdag 24 december 2011

Marcus Aurelius

Marcus Aurelius, Romeins keizer van 161 tot 180, wordt beschouwd als de laatste grote vertegenwoordiger van de Stoa, een filosofische stroming in de klassieke oudheid. Tijdens zijn veldtochten hield hij een filosofisch dagboek bij. Deze persoonlijke aantekeningen laten hem zien als een van de nobelste figuren uit de klassieke oudheid. Marcus Aurelius' stoïcisme is vooral een praktische levensfilosofie.

Richtsnoer voor het bestaan is de stoïsche spreuk: 
"Volg de natuur. De natuur is zowel rationeel als goddelijk; de mens kan zich derhalve getroost schikken in de loop van het natuurlijke gebeuren. Voor het innerlijk leven hebben alleen de geestelijke vermogens waarde. Al het andere is eigenlijk irrelevant. Daarom kunnen we vergevend zijn tegenover onze medemensen, die alleen uit onwetendheid nalaten het goede te doen".

Wie zijn boeken leest en zijn uitspraken bestudeert, herkent hem onmiddellijk als een verlichte geest en een grote spirituele leraar..!

“Nergens kan een mens een kalmer of vrediger verblijfplaats vinden dan in zijn eigen ziel. Al wie deze kwaliteiten in zichzelf vindt, zal, wanneer hij zijn blik daarop richt, terstond in volmaakte vrede herboren worden. En met vrede bedoel ik niets anders dan in harmonie zijn met het universum. Maak dan gebruik van deze verblijfplaats, keer er steeds toe terug en herinner u!”
Overpeinzingen, IV-3


“Dring diep door in de substantie van uzelf. Daar is de bron van het Goede, die het vermogen heeft altijd op te borrelen, mits ge niet ophoudt te graven.”
Overpeinzingen, VII-59

“De ziel blijft volmaakt van vorm, wanneer zij zich althans niet naar buiten uitstrekt noch naar binnen samentrekt, zich niet verspreidt noch ineenkrimpt, wanneer zij straalt van licht, waarbij zij de waarheid in zichzelf en in alle dingen ziet.”
Overpeinzingen, XI-12




woensdag 21 december 2011


Wintermorgen


Rijp op het gras


Sp(r)ook(jes)achtig breekbaar groen...





zondag 18 december 2011

Satsang, het Onomstotelijke en de meningen, Deel 2

Oosterse Verlichting en westerse Verlichting
door Philip Renard

I

Er is een oosterse Verlichting en een westerse Verlichting. 1
Ze zijn volstrekt verschillend.
Ze zijn beide belangrijk.

De oosterse Verlichting betreft de essentie,‘het wezen der dingen’, en de westerse Verlichting is het instrument om strijd en macht te ontwaren op plaatsen van ontkenning.

Oosterse Verlichting betreft het Onomstotelijke, en westerse Verlichting betreft meningen en menings–uiting.
Vandaar komt de term ‘Vrijheid van meningsuiting’.

II

Vrijheid van meningsuiting is een groot goed.
In de zegen van deze meningsvrijheid mag ik de mening uiten dat het om een Middenweg gaat, een Midden tussen Oost en West, een waarachtige inclusiviteit, waarin beide hun ware grootsheid behouden.
In mijn ogen zou dát pas wijsheid zijn. Ik noem het wel eens ‘de Volledigheid’.
Pas zodra de grootsheid van Oost en West wordt geïntegreerd, kun je van Volledigheid spreken.
Misschien kan de aarde eigenlijk niet meer zonder deze Volledigheid, zonder deze wijsheid.

III

Er wordt wel eens gesproken van ‘de hoogste waarheid’.
Woorden als ‘hoogste’, ‘belangrijkste’, ‘meest wezenlijke’ enzovoort hebben vaak tot misverstand geleid.
Razendsnel kan dat wat op onschuldige wijze als ‘het hoogste’ wordt aangeduid, door een ander geïnterpreteerd worden als een machts–term.
Degene met de ‘hoogste’ mening neemt de ‘hoogste’ positie in, en krijgt dan zijn zin, krijgt macht, en een ander moet zich hierin schikken.

Overal is dit gebeurd, in het oosten en in het westen.

IV

Zo werd degene die iets van het wezen der dingen zag tot een magiër, een ‘weter’, en zo tot beïnvloeder, raadsheer en profeet, of benoemd tot paus of zelfs tot koning gekroond – hij werd een machts–figuur.
De taal bleef dezelfde, ‘hoogste’ bleef ‘hoogste’, ‘belangrijkste’ bleef ‘belangrijkste’.
In de naam van dit ‘hoogste’werden talloze misdaden gepleegd, gesanctioneerd door ‘heilige’, dus ‘hoogste’ boeken. Een kiem van deze vergissing is bijvoorbeeld terug te vinden in een uitspraak die de Eeuwige in de mond werd gelegd, vlak voor het aanstellen van de eerste aardse koning van Israël:“Ze verwerpen juist mij als hun koning. Zo is het altijd gegaan, vanaf de dag dat ik hen uit Egypte heb geleid tot nu toe.”2

V

Westerse Verlichting is groots in het niet meer accepteren van deze vervalsing van wat waar is, vervalsing van de ‘hoogste’ waarheid. Het machts-element erin werd ontmaskerd,en een terechte scheiding gecreëerd tussen ‘kerk’ en ‘staat’. Hoe kwalijk nieuwe machtsstructuren daarna soms ook werden, feodalisme en slavernij werden op veel plaatsen vervangen door ‘gelijkheid van rechten’.

VI

Westerse Verlichting is niet groots in de visie dat het ‘hoogste’alleen maar met macht te maken heeft.
Dat is een vergissing, precies dezelfde als in de visie van de ‘niet-verlichten’3 waarin ‘Onze God de Hoogste is’. Beide visies zijn in feite primitief.

Voor- en tegenstanders van deze ‘God ’hanteren dezelfde beperking, waarin ‘God’door beide geïnterpreteerd wordt als Hoogste Entiteit, of Machtigste Persoon. Met andere woorden dit hoogste blijft een Iets of Iemand, met daarbij dan natuurlijk aan ‘verlichte’ zijde een meewarige lach omdat zo Iets of Iemand niet bestaat. Zo meldden Russische kosmonauten, voor het eerst terugkerend uit de ruimte, vergenoegd: ‘Nee hoor, Hem niet aangetroffen.’
Uiteraard. Er valt niet Iets of Iemand aan te treffen.

VII

Hoewel een paar westerlingen al schreven: “God is een louter niets” en “Men kan god slechts kennen door niet-weten”,4 heeft dit nooit veel indruk kunnen maken. In westerse Verlichting is dit nooit verwerkt.

Dat het bij het ‘allerhoogste’ of ‘absolute’om een Gat gaat, Niet–iets, louter Leegte – weliswaar stralende, kennende Leegte, maar toch Leegte – dat is voor beide partijen te veel, voor zowel ‘gelovigen’ als ‘ongelovigen’.

VIII

Westerse Verlichting is niet groots in het beperken van het kennen tot het denken, de rede.
Kennen op zich wordt zo niet opgemerkt.

Dat is verwonderlijk. De claim op ‘het willen onderzoeken van wát dan ook’ wordt opeens pretentie.
In westerse Verlichting gaat het over wat gekend wordt: kennis, nooit over kennen als zodanig, kennen zonder meer kennen op zich louter Kennen – dat wat al het andere mogelijk maakt.
Als er geen kennen van een wereld zou zijn zou de ‘wereld’ niet opgemerkt worden, met andere woorden ‘niet bestaan’.

Vandaar de uitnodiging om nu te onderzoeken wat kennen op zich is. Bijvoorbeeld via de vraag ‘Wat maakt dat ik dit als zo werkelijk beleef?’ Als deze vraag werkelijk wordt toegelaten kan herkend worden dat iets voorafgaat aan alle onderwerpen, ideeën, verhalen, meningen, objecten, enzovoort, aan alle denken en voelen. Dit is het eerder genoemde Gat het Gat van Kennen–op–zich – de onderbreking van ieder weten.
Aan al onze ideeën en meningen wordt constant ‘licht’ oftewel kennen geschonken, vanuit dit stralende Gat.

IX

Waarlijk diepgaand zou een onderzoek zijn als er vragen worden gesteld als ‘Wat wordt mogelijk gemaakt door wat?’, ‘Wat komt nu voort uit wat?’, ‘Wat maakt dit huidige opmerkbaar?’
Met andere woorden een onderzoek naar de oorsprong niet de oorsprong in de geschiedenis, geen vraag over ‘schepping’ of ‘evolutie’ (wat pogingen zijn van ooit naar ooit, concepten buiten het beleefbare), maar huidige, ‘beleefbare’ oorsprong, huidig ‘licht–schenkend’ kennen, dat werkelijkheid schenkt aan dit moment.

Vragen zijn ook te verwoorden als: ‘Wat verschaft aan het huidige beleven van die de kennende kwaliteit?’,
‘Wat maakt dit huidige kennen mogelijk?’, ‘Is er ‘iets’ dat voorafgaat aan een nu oprijzend iets (aan een idee, een mening, een object enzovoort)?’ Je zult zien dat je steeds bij hetzelfde uitkomt, bij wat ik hier het ‘Gat’ noem: Niet–iets. Niet–iets is constant stralend, kennend, licht–schenkend, werkelijkheid–schenkend.

Dit Gat gaat vooraf aan al het andere, aan alle objecten van ons kennen, aan alle concepten, alle ideeën.
Zolang niet wordt opgemerkt dat er doorlopend onderbrekingen zijn tussen de objecten, concepten enzovoort die we waarnemen, en dat deze onderbrekingen weliswaar niet ‘iets’ zijn, maar wel aan alle ‘ietsen’ ruimte geven dankzij de licht–schenkende aard die ononderbroken is, zal kennen als zodanig niet worden opgemerkt, omdat concepten onze aandacht opeisen, met hun verhaal, hun inhoud, hun ‘terechtheid’, hun ‘belangrijkheid’ of ‘urgentie’.

X

Concepten zijn de kern van alle meningen, en daardoor de kern van alle meningsverschillen, van alle conflicten, van alle strijd. Zonder concepten geen strijd.

Het Conceptloze betekent Niet–strijd. Niet–strijd is de wezenlijke natuur van de mens – hoeveel strijd er ook moge opkomen als opwelling, als reactie, als gevolg van verleden. De wezenlijke natuur gaat daaraan vooraf.

XI

Oosterse Verlichting is de uitnodiging om het Conceptloze op te merken: Niet–weten, wat hetzelfde is als Niet–strijd. Hoewel het beschrijven hiervan alleen kan gebeuren via concepten en dit schrijfsel dus nog ‘kerk’ is, gaat het daadwerkelijk herkennen van het Conceptloze vooraf aan alle indelingen en hiërarchieën, dus ook vooraf aan ‘kerk’ of ‘staat’, en hoort bij geen van beide.

Het schrijven dat dit herkennen of beseffen voorafgaat aan alle concepten, meningen en indelingen is niet een truc, om tóch weer ‘hoger’ of ‘belangrijker’ te zijn, met andere woorden machtiger.

Oosterse Verlichting is niet hoger of machtiger dan wat dan ook. Oosterse Verlichting betreft je eigen ware natuur, de ware natuur van de mens, die voorafgaat aan ‘individu’, voorafgaat aan ‘verschil’, voorafgaat aan 'weten’ of concept, voorafgaat aan strijd. Dit voorafgaan is een ware Hiërarchie – een die geen enkele macht heeft. Zodra er wel macht in het spel blijkt, is meteen de ontmaskerende blik terecht van westerse Verlichting.

XII

Westerse Verlichting is groots in de aandacht die geschonken wordt aan ontmaskering.
Ontmaskering van machtsmisbruik, van valsheid, corruptie, en vooral van ontkenning is van groot belang.
Ook al gaat iets wel eens te ver, zodat een soort nihilisme overblijft, geheel en al ‘zonder waarden’.

Oosterse Verlichting kan een schuilplaats bieden voor ontkenning – het wegmoffelen van negatieve elementen, elementen van onzichtbare strijd en macht.
Vandaar het vitale belang van de westerse Verlichting, die bij ontkenning dóór blijft vragen, alle zaken blootleggend, zonder eerbied voor hoog of laag.

XIII

Toch gaat oosterse Verlichting vooraf aan de westerse. Dit noem ik de ‘Heilige Volgorde’.

Steeds blijft het beseffen of herkennen van je ware natuur (de ware natuur van de geest het wezenlijke – al het andere is hierin vervat, komt hieruit voort, komt hierna, en nooit andersom.
Voorafgaan wil zeggen dat Niet–strijd altijd, hoeveel strijd er ook woedt, de ware natuur blijft, en als zodanig ook kan worden opgemerkt, en kan worden beluisterd als ‘het meest waar’.

Zodra mensen bereid zijn steeds weer eerst te luisteren naar Niet–weten (Niet–strijd, oftewel Vrede) zal gaandeweg strijd in de wereld kunnen afnemen. Jouw ware natuur is precies hetzelfde als mijn ware natuur: louter Niet–strijd, oftewel Vrede.5

XIV

In het huidige tijdsgewricht is behoefte aan mensen die zelf daadwerkelijk hun ware natuur beseffen als louter Bewustzijn, louter Niet–weten, en die herkennen dat Niet–weten de bron is van ware intelligentie.
Er is behoefte aan mensen die met deze intelligentie, volledig luisterend naar Niet–weten zich wijden aan het vinden van de juiste taal om ‘oosterse Verlichting’ te verduidelijken aan de aanhangers van ‘alleen–westerse Verlichting’. Het komt neer op een totaal–vertaling maken, in een taal die weliswaar niet op academische codes en dergelijk vaststaand ‘weten’ is gebaseerd, maar die wel gebruikmaakt van waarachtige intelligentie.

Waar nu behoefte aan is is integratie, integratie van beide Verlichtingen. Niet om ‘het oosten ook mee te laten doen’, maar omdat de wereld oosterse Verlichting werkelijk nodig heeft, om niet verder dol te draaien – en om vrede mogelijk te maken. Het moet duidelijk worden dat het om iets gaat dat oneindig veel werkelijker is dan wat tot nog toe wordt opgemerkt, zoals ‘Tao voor managers’ en een Boeddhabeeld in de kamer. Het gaat om een herkenning van wat werkelijkheid is.

XV

De ware natuur van de mens is groots, het meest grootse wat er is, ook al noem ik het een ‘Gat’, of Leegte, Conceptloosheid, of louter Kennen. Elke term ervoor is ernaast. Het is volkomen Niet–weten. Elke milliseconde schenkt het werkelijkheid aan je huidige beleving.

Het gaat, zowel in Oost als in West,alleen maar om een daadwerkelijk besef van werkelijkheid – met een daaruit voortvloeiende bereidheid alles daarin aan te treffen en erover te communiceren.

Verschenen in InZicht van september 2009; p. 22-27. www.inzicht.org



NOTEN

1. ‘Oosterse Verlichting’ wordt hier als term gebruikt om een perspectief aan te geven, niet om een norm te hanteren over het al of niet gerealiseerd–zijn ervan. ‘Westerse Verlichting’ wordt als term gebruikt om aan te geven wat nu nog van waarde genoemd kan worden van de filosofische stroming uit de 18e eeuw. De term ‘Verlichting’ is voor beide identiek in het Nederlands en Engels, maar in het Frans en Duits zijn de termen verschillend.

2. 1 Samuel 8: 7–8. Dit betreft het Israël uit de 11e eeuw vC. Vertaling ‘De Nieuwe Bijbelvertaling’, 2004.

3. ‘Niet–verlicht’ zoals gezien vanuit de westerse visie. Wat betreft het hierna genoemde ‘Russische’: ook de Sovjet–Unie was een product van de westerse ‘verlichte’ visie.

4. Respectievelijk Angelus Silesius en Meester Eckhart. De term ‘verlicht’ werd overigens in het Westen al door mystici gebruikt (bv. iemand als Jacob Böhme werd ‘hoogverlicht’ genoemd); dit betrof een geheel ander verlicht–zijn dan bedoeld door de latere westerse Verlichtings–filosofen.

5. De herkenning van je ware natuur brengt eerst innerlijke conflicten tot oplossing; innerlijke vrede en uiterlijke vrede blijken dan in elkaars verlengde te liggen.

6. ‘Totaal–vertaling’ duidt op de noodzaak een heel specifiek perspectief over te zetten, ter integratie met een volledig verschillend perspectief.

zondag 11 december 2011

Satsang, het Onomstotelijke en de meningen (Deel 1)


I

Is er iets onomstotelijks? Een werkelijkheid die altijd werkelijk is, die je daardoor ‘het allerwerkelijkst’ (of Werkelijkheid) kunt noemen? Kunnen wij een dergelijke onomstotelijkheid vaststellen? Kunnen wij het benoemen?

Nee, geen term dekt het, en toch kunnen wij het opmerken en daardoor ook beseffen. Als een ‘gat’, een Gat (of ‘God’), een afgrond waarin ieder ‘weten’ is opgelost.

Vandaar de term ‘Niet-weten’ daarvoor. Vandaar ook mijn uitnodiging tot Besef van Niet-weten.

Maar kan ‘Niet-weten’ misschien een uitvlucht zijn, een ontsnappingsroute omdat het allemaal te moeilijk wordt, een slimmigheid om van het lastige van de zaak af te zijn? Zodra je Niet-weten toelaat, of ‘binnengaat’, zul je merken dat iedere slimmigheid of strategie is opgehouden, omdat die nergens aan kan worden vastgekoppeld.

Hoe laat je Niet-weten toe (oftewel hoe ga je het ‘binnen’)?

Door jezelf gewoon te vragen: ‘Wat maakt dat ik dit als zo werkelijk beleef?’

En je zult merken dat alles afgepakt wordt, ieder aanhechtingspunt of koppelingsplaats of ‘landings’plaats.
Geen verhaal of mening kan geloofwaardig blijven.

II

In de formulering van de vraag ‘Wat maakt dat ik dit als zo werkelijk beleef?’ kun je waarschijnlijk opmerken dat met ‘dit’ verondersteld wordt dat er kennelijk op dit moment door jou al iets wordt beleefd, en dat ‘dit’ stilzwijgend als iets echts of werkelijks wordt beschouwd.

De vraag ‘Wat maakt dat ik dit als zo werkelijk beleef?’ schenkt je (naast een afgepakt worden van de elementen die ‘dit’ tot zo’n duidelijk ‘iets’ leken te maken) in een oogwenk een bevestiging van je gevoel van echtheid.

Ja, je maakt werkelijkheid mee. Daarin blijk je jezelf dus niet te bedotten. Constant maak je werkelijkheid mee. Maar wat ‘dit’ als zo werkelijk doet beleven blijkt niet de vorm te zijn die ‘dit’ op dit moment kennelijk aanneemt, dat wil zeggen het huidige object (een herinnering, een zichtbare bloem of vrouw, een associatie of mening, enzovoort).

Want het huidige object lost al op. Al die vormen zijn wijkend, plaatsmakend voor een volgende vorm, en alleen echt op het moment van het kennen ervan.

Wat werkelijkheid schenkt is het Onomstotelijke, niet te benoemen – iedere term is ernaast. Het is open, leeg, stil, kennend, los van alle kleefkracht.

III

De term ‘satsang’ duidt op een samenzijn van een aantal mensen met een leraar, of althans met ‘iemand’ die tot dit samenzijn uitnodigt.

Het is samenzijn (sanga) in werkelijkheid (sat).

Het is een samenzijn waarin je helemaal niets te doen hebt, waarin geen onderwerp is, geen entertainment of voordracht of lezing. Maar waarin wel de vraag gesteld kan worden: ‘Wat maakt dat ik dit als zo werkelijk beleef?’

Dan blijkt dat werkelijkheid zich toont, terwijl je omringd bent door ‘anderen’. Temidden van ‘anderen’ bevind je je in werkelijkheid. Daarin blijkt niet een ‘ander’ te bestaan.

IV

Het specifieke van satsang is dat je met anderen bent en nog helemaal mag meemaken dat er geen strijd is.
Er is Niet-strijd, met andere woorden Vrede. Geen mening hoeft hier gehonoreerd te worden, geen afzonderlijkheid of bijzonderheid. Er is geen onderwerp. Alleen maar Dit. Wat ‘Dit’ ook maar is. Dit blijft volstrekt direct, vandaar dat je satsang ook wel het ware Contact kunt noemen.

Natuurlijk kun je in je eentje ook het Gat laten vallen (in al je verhalen) waardoor je ziet dat jij louter Bewustzijn bent, Kennen, Vrede enzovoort. Maar het is diepgaand om te merken dat juist in het ware samen-zijn met anderen dit Gat kan worden herkend als zijnde Niet-strijd, waarachtige Vrede, je ware natuur.

V

Tijdens satsang merk je dat meningen zijn opgelost. Betekent dit dat ze voor altijd zijn opgelost – en betekent dit dat een mening nooit terecht kan zijn?

Je hoort wel eens de mening ‘In Advaita passen geen meningen’, maar dat blijft een van de meningen.

Advaita (of Advaya) is een term voor Werkelijkheid, Non-dualiteit, Niet-twee, het Onomstotelijke, en alles past daarin, het is volkomen inclusief. Advaita (of Advaya) is geen mening, maar alle meningen rijzen eruit op
en lossen er ook weer in op.

Tijdens satsang, waarin het Gat wordt herkend dat voorafgaat aan iedere mening, kan ontdekt worden dat een mening heel dicht bij dit Gat kan blijven, bij Niet-weten, oftewel Niet-strijd – als het ware luisterend naar Niet-strijd.

Niet-strijd zou wel eens de basis kunnen bieden voor ons verdergaande contact, ‘later’, ‘buiten’, ‘in de wereld’, ‘in de samenleving’, ook al is dit slechts een mening.

VI

Niet-strijd is een ander woord voor Liefde – hoewel ‘liefde’ door velen nog steeds als een concept wordt gebruikt, vaak juist om ‘liefde’ als hun diepste gelijk en voorwaarde aan anderen op te leggen. Toch is Liefde je ware natuur, Leegte, het Gat, of God, dat voorafgaat aan ieder concept of mening, louter Niet-weten, het oplossen van macht.

Soms hoor je wel: ‘Je bent Bewustzijn, en dat is alles.’ Ik bevestig dit graag, omdat het zo evident is. Maar ik zeg erbij: ‘Zie nu ook dat je Niet-strijd bent, de Leegte die Liefde is.’ Hoewel dit door sommigen gezien wordt als een open deur en door anderen als alleen maar een mening, een mening van dualiteit en moraal, zie ik het als een moeiteloze constatering van een belangrijk iets, waardoor dualiteit juist kan worden doorstraald, en zo ook alle ‘moraal’.

Als eenmaal Bewustzijn herkend is als jezelf, laat dan verder Voelen het werk doen, met het vuur van je hartstocht: ‘bhakti’, het lofprijzen van het Gat, of God. Laat je buiging het overnemen, de bejubeling van de Waarheid – Niet-weten.

VII

Als eenmaal gezien en gevoeld wordt dat ook Niet-strijd een woord is voor de kern, het losvallen uit strijd en machtsstreven, hoezo zou dan vervolgens dit met voeten getreden mogen worden (onder het mom van ‘in Advaita past geen moraal’ en ‘it is space hitting space’)?

Laten we Niet-strijd juist als ons richtsnoer nemen, en leren beminnen, leren luisteren en buigen.

In Niet-strijd mag alles gezien worden, al je opwellingen van strijd, alle onoprechtheid en venijn. Laat je triomf maar in het zicht komen en openvallen in de herkenning. Oprechte uitwisseling hierover, waarlijk contact in oprechtheid, is mogelijk dankzij de bereidheid het licht van Liefde toe te laten.

Dit alles kan alleen maar beoefend worden met anderen. Wat een wonder!

Het gaat om het uiteindelijke Onafhankelijk-zijn (A-sanga), en dit verloopt via Samen-zijn (Sat-sanga)! Via Samenzijn-met-leraar, wat samenzijn met paradox is, leegte & vorm. In deze ware Relatie is het openvallen gemakkelijk: je hebt niets te doen.

VIII

Het enige dat omtrent de persoon zicht behoeft is de subtiele kiem van strijd in jezelf. Strijd, gevecht, macht, gelijkhebben, dwingen, willen-winnen, overwinnen, overheersen – welke term hiervoor dan ook; meestal samen te vatten als ‘ik weet ’t beter dan jij’, een heel eenvoudige vuist.

Deze primaire drang is niet meteen verdwenen als je hebt herkend dat je Bewustzijn bent. Daarom is het terecht dat deze drang nog licht ontvangt.

Deze primaire en simpele drang is het enige van de persoon dat aandacht verdient – omdat dit het is wat ‘ego’ tot bolwerk maakt – en je kunt zien dat deze zelfde drang in talloze vermommingen de aandacht juist trekt naar bijzaken, in verduisterende veelvoud. Hierbij wordt van alles aangedragen, zoals bestemming, taak, transformatie, groei, opdracht, werk, individuatie, wedergeboorte enzovoort – allemaal
‘f a s c i n e r e n d’. Allemaal de zoektocht stimulerend. Maar het is uitsluitend het subtiele strijd-element daarin dat doorzien en erkend hoeft te worden. Al het andere is al vrij, met andere woorden is al Niet-weten, Niet-strijd. Niets hoeft daarin onderzocht te worden.

Het enige wat nog een beetje licht nodig heeft is het herkennen van wat nu Liefde tegenhoudt, met een blik vanuit Liefde.

Totale eenvoud.

Geen zoektocht.

Een kleine vuist temidden van oneindige Onomstotelijkheid.

IX

Niet-weten is het Onomstotelijke, alles rijst hieruit op. Het is volstrekt inclusief. Niets valt erbuiten.

Herken eerst Niet-weten, Niet-strijd (via ‘Wat maakt dat ik dit als zo werkelijk beleef’?), en daarna eventueel een innerlijke samentrekking, een subtiel apart willen blijven, een afsplitsen, een ‘mening’, die we daarna eventueel kunnen uitwisselen, in Niet-strijd.

Herken de inclusiviteit, herken dat dit inclusieve alles is wat er is, als het Onomstotelijke.

door Philip Renard
Verschenen in InZicht van mei 2009; p. 4-7. www.inzicht.org

zondag 4 december 2011

ATMANANDA UPANISHAD

door Shri Atmananda (Shri Krishna Menon),
vertaald door Philip Renard

Inleiding

Dit boek is een moderne Upanishad. Upanishads zijn klassieke teksten die sinds ongeveer de achtste eeuw voor onze jaartelling als slotgedeeltes werden toegevoegd aan de Veda’s. De term Vedãnta (Veda–anta) duidt hierop; die betekent ‘het einde (anta) van de Veda’s’ en is een verwijzing naar de Upanishads.1 Een moderne Upanishad is een verzameling van zó stellige uitspraken dat de Vedanta–traditie als het ware opnieuw begint. Niet een commentaar op iets bestaands, maar een tekst die is voortgekomen uit huidig, ‘altijd vers’ Bewustzijn.

De Atmananda Upanishad is een samenvoeging van twee boekjes, Atma Darshan en Atma Nirvriti, geschreven door Shri Atmananda in 1945 en 1951. Shri Atmananda werd geboren als P. Krishna Menon op 8 december 1883, in Peringara, bij Tiruvalla, in Travancore (in de huidige Indiase deelstaat Kerala). Hij overleed op 14 mei 1959 in Trivandrum, de hoofdstad van Kerala. In de loop van zijn leven is hij voor veel mensen een waarachtig leermeester geweest, ook voor een aantal westerlingen. Weliswaar waren sommige westerse intellectuelen die hem benaderden kritisch over zijn onderricht, maar een aantal westerse zoekers is aan zijn voeten aan het einde van hun zoektocht gekomen. Zo schreef bijvoorbeeld de Engelsman John Levy:

"Ik zocht de waarheid en vond mijn Heer
en hij toonde me mijn zelf. Bij het zien van zijn vorm,
het horen van zijn woorden en het voelen van zijn aanraking,
vond ik mezelf. (...)
Niet alleen door wijsheid werd me de waarheid getoond
maar door eindeloze liefde, want zo is mijn Leraar, Shri Atmananda”2

Dit tekstje toont de volledigheid die Atmananda doorgaf. Om deze volledigheid te verwoorden maakte hij vaak gebruik van de bekende uitdrukking Sat–Chit–Ânanda, door hem vaak vertaald als Bestaan, Kennen en Vrede – met andere woorden: leven, denken en voelen in hun essentiële natuur, als de aspecten die samen de volledige Werkelijkheid vormen. “Ik ben niet iemand die bestaat, maar Bestaan–op–zich (Sat); Ik ben niet iemand die kent, maar Kennen–op–zich (Chit); Ik ben niet iemand die in vrede is, maar Vrede–op–zich (Ânanda).”3

Iedereen is eraan gewend met objecten om te gaan. ‘Object’ is een term voor elk ding dat zich aan de zintuigen voordoet; maar ook innerlijke zaken zijn objecten. Met de gewenning aan objecten zijn we opgevoed; dit is zo vanzelfsprekend dat vrijwel niemand zich afvraagt of er niet iets wordt overgeslagen. Voortdurend zijn we geboeid door een bepaald onderwerp, een vorm, een verhaal, een herinnering, een idee, enzovoort. Dat zijn allemaal objecten. Objecten van iets dat zelf in het geheel geen object is. Dit ‘iets’ is juist geen iets, maar om het aan te duiden moet je natuurlijk toch taal proberen te vinden, vandaar een ‘iets’ tussen aanhalingstekens. Alle dingen die we meemaken of kennen, waaraan we onze aandacht geven, zijn object van het Kennen, oftewel Bewustzijn.

Atmananda wees in zijn onderricht voortdurend op de verhouding tussen onszelf en de objecten, oftewel tussen het Kennen en de objecten van het Kennen. Zo antwoordde hij bijvoorbeeld eens op de vraag “Wat gebeurt er eigenlijk als je een ding ziet?” als volgt: “Wanneer je zegt dat je een object ziet, zie je alleen maar het dode deel van het object. Het Bewustzijns–deel, dat het enige deel is dat levend is, kan nooit worden gezien.”4 Het Bewustzijns–deel is datgene wat werkelijkheid schenkt aan een object – vandaar dat dat levend genoemd kan worden. Een object wordt alleen tijdens het meemaken of kennen ervan werkelijkheid en leven geschonken.

“Daarom is het enige dat leeft het werkelijke ‘Ik–Beginsel’. De niet–beseffende mens gelooft dat het lichaam en de geest leven, maar deze sterven in feite allebei steeds aan het einde van iedere waarneming of gedachte. Wat zonder enige verandering continueert is het Ik–Beginsel, door alle waarnemingen en gedachten heen – waarbij het deze doet oplichten.”5

Het levende ben Jij. Het is diepgaand, hoe Atmananda je aanwezigheid in de wereld koppelt aan ‘leven schenken’, namelijk het leven schenken aan de objecten die je nu meemaakt. Hij buigt niet voor de algemeen gehuldigde gewoonte om het objectieve tot het meest indrukwekkende te maken, het grootse van wat ‘de schepping’ wordt genoemd. Nee, hij roemt het feit dat jij nu deze schepping meemaakt en daardoor tot leven brengt. Als jij nu deze schepping niet zou meemaken, zou de hele ‘schepping’ een abstractie blijven. Nu maak je objecten mee, bijvoorbeeld dit boek, de betekenis van de voorgaande zin, het ‘ik’ als persoon die even als schijnbaar ‘subject’ opkomt, deze letters, dit papier, de hand die dit boek vasthoudt, enzovoort – allemaal objecten.

Maar wat is een object eigenlijk? Atmananda zegt: “Een object is constant wijzend naar Bewustzijn (de Waarnemer) als ‘Jij! Jij! Jij!’ – daarmee implicerend: ‘ik ben hier uitsluitend dankzij Jou.’ Op het moment dat jij je als Bewustzijn opstelt, en je weer wendt tot het object, verdwijnt het object – met andere woorden, het object pleegt zelfmoord.”6

Het ware leven blijft over, namelijk dat wat het leven Leven schenkt, oftewel Licht schenkt. Vormen blijven hierin opkomen, maar niet meer als afzonderlijke, zelfstandige realiteiten, die zonder Bewustzijn zouden kunnen bestaan.

Alles in Atmananda’s onderricht komt er wellicht op neer dat de vormen die zich aan ons aandienen een lofzang zijn op het Meemakende, het Belevende. Al die vormen ontlenen hun bestaan aan het Belevende, oftewel Beleving. Vorm–op–zich bestaat eigenlijk niet. Vorm heeft een tijdelijk bestaan of ‘leven’ dat duurt zolang vorm gekend wordt. Het Belevende of Kennende is nooit afwezig, en is daardoor dat wat tijdelijk leven schenkt aan huidig object.

Objecten zijn helemaal geen hindernis, zo benadrukt Atmananda steeds. Zij lijken ons wel af te leiden, maar ze bestaan alleen maar dankzij Bewustzijn, dankzij Kennen. Zonder gekend te worden zouden ze er niet zijn. Bij een poging om zich helemaal te wijden aan het vertoeven in Puur Bewustzijn werd Atmananda ooit, in de jaren waarin hij nog een training onderging, afgeleid door het geluid van een paard–en–wagen. Hij ervoer het als storend, en besloot ergens anders te gaan zitten om zich beter te kunnen wijden aan het herkennen van Bewustzijn. Maar opeens kwam hij tot het besef: “Wat een onzin! Is dit lawaai niet juist een hulpmiddel? Waar ben ik nou op aan het mediteren? ‘Ik ben louter Bewustzijn’, is het niet? En als dat zo is, wijst dan ook het lawaai dat je hier hoort niet naar Mij? (...) Het lawaai dat van de paard–en–wagen komt, helpt me, want het wijst naar Bewustzijn. (...) Dus zei ik: ‘Kom erin, kom erin! Alle verstoringen: kom binnen! Kom binnen! Helemaal goed! Help me, help me!’ Daarna was niets meer een verstoring.”7

Wie door het huidige boek bladert, de Atmananda Upanishad, zal kunnen opmerken dat Atmananda hierin niet voortdurend de benadering naar voren brengt die zojuist beschreven werd, de benadering waarbij de objecten, gedachten, zintuiglijke waarnemingen enzovoort gezien worden als vervat in, of verwijzend naar Bewustzijn, of ‘niets anders te zijn dan’ Bewustzijn. Vaak benadrukt hij juist dat objecten geheel verschillend zijn van Bewustzijn. Dit kan verwarrend werken op een lezer. Als je de hoofdstukken na elkaar leest, kun je zien dat Atmananda op een bepaalde manier lijkt te dansen tussen beide benaderingen, tussen onderscheid–maken en heenkijken–door–schijnbaar–verschil. Soms danst hij in hetzelfde hoofdstuk naar de andere benadering, met een logica die wel eens op een kwinkslag lijkt.

Zie bijvoorbeeld hoe hij in Atma Darshan, na het onderscheid te hebben benadrukt in de hoofdstukken 3, 6 en 7 en de eenheid in 1, 4, 5, 8 en 9, in hoofdstuk 10 (in vers 10) zegt: “Je dient duidelijk te begrijpen dat Bewustzijn verschillend is van zijn objecten”, waarna hij in vers 26 meldt: “Wat object van Bewustzijn is, kan nooit worden gescheiden van Bewustzijn zelf. Objecten hebben geen onafhankelijk bestaan. Daarom zijn ze niets anders dan Bewustzijn.” En zo gaat het in zekere zin het hele boek door.

Is dit verwarrend? Aanvankelijk lijkt dat wel zo, maar door echt te lezen wat de leraar zegt, echt te verstaan wat de zin is van het onderscheid, en wat in uiteindelijke zin waar is, namelijk het niet meer kunnen scheiden omdat het ‘spul’ waaruit de objecten bestaan als zodanig wordt opgemerkt, zul je kunnen zien wat de waarde van deze dans is. Als je nooit bewustzijn op zich (oftewel Bewustzijn) hebt opgemerkt, omdat dat nooit een object is, is het zeer zinvol dat je erop gewezen wordt dat bewustzijn op zich wel degelijk opgemerkt of beseft kan worden. Zonder hier op gewezen te worden kan het zijn dat je vanwege je gewenning aan objecten ‘over bewustzijn heen blijft kijken’. Atmananda zegt over de twee benaderingen zelf het volgende: “In de periode waarin je in de Vedanta voor het eerst onderzoek doet, wordt je gevraagd lichaam en geest te scheiden van het Ik–Beginsel. Dat is om goed de betekenis van de respectievelijke termen in hun ware verhouding te kunnen zien. In werkelijkheid is zo’n scheiding echter niet mogelijk, omdat lichaam en geest niet kunnen bestaan als ze gescheiden zouden zijn van het Ik–Beginsel. Daarom zijn ze in feite niets anders dan het Ik–Beginsel. Vedanta vraagt je alleen maar deze Waarheid te herkennen. Vanuit het gezichtspunt van Bewustzijn kun je zeggen dat al het andere er niet is, maar vanuit geen enkel gezichtspunt kun je zeggen dat Bewustzijn er niet is.”8

Het trainen van het onderscheidingsvermogen is waar het hier om gaat. “Terwijl objecten veranderen, blijft Bewustzijn onveranderlijk”, wordt in hoofdstuk 10 gezegd. Dat is op een bepaalde manier de eerste les bij dit onderzoek: het onderscheid tussen het veranderende en het onveranderlijke. Herken dat alle objecten waar je aandacht naartoe gaat, hoe subtiel die ook zijn, steeds wijken voor een volgend object. Ze ‘veranderen’ – je kunt ook zeggen dat ze oplossen om plaats te maken voor een volgend object. Jij zelf maakt geen plaats voor iets anders. Jij blijkt over te blijven, zonder enige verandering te hebben ondergaan, en jij merkt op dat het vorige object niet meer in je aandacht is, en dat een huidig object voor een moment aandacht lijkt te vragen. Dit herkennen van verschil, dit onderscheiden, is belangrijk. Dit laat helder zien dat er eigenlijk steeds objecten door je heen gaan, vluchtige, vlietende objecten, en dat iets aanwezig blijft dat helemaal geen object is, dat niet vlietend is. Dit blijft gewoon constant het geval, hoe de inhoud van het denken en voelen ook is. Het wordt door die inhoud niet aangetast of verzwakt; het blijft gewoon ‘verlichten’ of ‘licht schenken’. Dit is constant Kennen.

Het vlietende zoals het hier wordt genoemd, is datgene wat vanuit Atmananda’s gezichtspunt beschreven wordt als ‘niet werkelijk’. Hoe serieus een object ook voor ons is, hoe gevoelig het ook ligt, vanuit dit gezichtspunt wordt het onwerkelijk genoemd. Werkelijkheid is iets anders. “De test van de Werkelijkheid”, zegt Atmananda, “is of het verdwijnt of niet. Dat betekent continuïteit wat betreft het bestaan ervan, en wel een bestaan dat volledig onafhankelijk is, dat wil zeggen dat het Licht schenkend is vanuit Zichzelf.”9

Alleen het onveranderlijke en onafhankelijke is dus echt, of werkelijk. Al het andere, alles wat vernietigd kan worden, wordt door Atmananda beschouwd als niet–bestaand. Uitspraken zoals “Het lichaam op zich is in feite onwerkelijk” (I.10, vers 13) en “Daarom is er geen wereld – die is er nooit geweest, en zal nooit bestaan” (I.14, vers 4) kunnen op de lezer een werking hebben alsof alles wat als echt en waardevol beschouwd wordt, in één klap weggevaagd wordt als zijnde ‘niet–bestaand’.

Atmananda was wat dit betreft radicaler dan de meeste leraren uit de traditie van de Advaita Vedanta, althans uit de ‘schoolse’ traditie (de niet–schoolse traditie, met teksten als Ashtãvakra Gîtã en Yoga Vãsishtha, vertoont een radicaliteit die vergelijkbaar is met die van Atmananda10). Shankara, de achtste–eeuwse grondlegger van de Advaita, was in dit opzicht veel gematigder, ondanks het feit dat hij voor veel mensen een soort symbool is geworden van het begrip mãyã – ‘illusie’. In feite was mãyã voor Shankara en de meeste van de latere leraren een term voor iets dat niet valt te verklaren; het is volgens hen ‘werkelijk noch onwerkelijk’. Atmananda beschouwde deze maya–visie als alleen maar bedoeld voor mensen die nog geen oog hebben voor het ware Ik, het werkelijke Subject. Mensen die in het ware Ik gegrondvest zijn, hebben een ‘subjectief gezichtspunt’, waarmee hij bedoelde dat de wereld uitsluitend beschouwd wordt vanuit het onveranderlijke Bewustzijn, en dat de wereld herkend wordt als Bewustzijn. Zo zei hij: “Maar als je een treetje lager gaat dan het subjectieve gezichtspunt, heb je de een of andere uitleg nodig voor de wereld die daar verschijnt. Op deze manier is de maya–theorie geïntroduceerd.”11

Mensen die moeite hebben met de maya–visie van ‘werkelijk noch onwerkelijk’, en zeker met het standpunt dat de wereld ‘helemaal niet bestaat’, doen er goed aan zich te realiseren dat we in feite nooit aan Bewustzijn kunnen ontsnappen. Hoe we ons ook wenden of keren, Bewustzijn is de voorwaarde voor ieder aspect van ons bestaan. Daarom is het terecht dat Atmananda’s onderzoek niet verder ingaat op de vraag wat de materiële wereld dan wél is. In zijn onderzoek gaat het alleen maar om de vraag wat werkelijkheid is, en bevrijding uit onwerkelijkheid. Met zijn directe benadering helpt hij je om de hoofdzaak over bevrijding te zien, namelijk het feit dat Bewustzijn altijd al vrij is (en daarmee eigenlijk dat ‘bevrijding’ niet eens bestaat omdat vrijheid altijd al het geval is). Hij bespaart je daarmee allerlei omwegen, allerlei zoekbewegingen. Zie bijvoorbeeld hoe hij al meteen in het eerste hoofdstuk het altijd-aanwezige (daar ‘water’ genoemd) laat optreden om de onmiddellijkheid van bevrijding te laten zien. In die vergelijking is het je–best–doen om de zee of de oceaan te herkennen een volslagen indirecte methode.

Ondanks zijn radicale standpunt waarin ‘er geen wereld is’, vervulde Atmananda jarenlang gewoon een functie in de wereld van politie en justitie. Men moet Atmananda’s standpunt dan ook niet zien als een poging om iets lastigs te ontkennen of weg te redeneren. Omgaan met de wereld en zijn objecten was voor hem een heel vanzelfsprekende en terechte aangelegenheid. “De Waarheid over deze wereld is dat de Werkelijkheid, die zintuiglijk niet waarneembaar is, zich als deze wereld voordoet wanneer er met de zintuigen waargenomen wordt. (...) Het doel van de Vedanta is niet om je te verhinderen objecten te zien, maar om je te helpen de essentie te zien terwijl je de verschijning via de zintuigen opmerkt.”12

Hoe kun je deze essentie blijven zien? Is dat een kwestie van eenmaal gezien, altijd gezien, of is er nog zoiets als een training of sãdhana nodig?

In het algemeen benadrukte Atmananda dat een ouderwetse sãdhana, een voorbereiding door middel van allerlei onthoudingen enzovoort, niet nodig is. Zelf had hij een dergelijke training wel ondergaan, in de vorm van bhakti en raja yoga, maar hij zei steeds dat dit eigenlijk niet zinnig is. Het enige advies dat wel een element van training bevat, is de aanwijzing die hij herhaaldelijk geeft (ook in het huidige boek) om de Waarheid steeds weer tot je door te laten dringen, om Besef opnieuw en opnieuw te laten gebeuren. Met andere woorden, ook al heb je eens werkelijk beseft dat Bewustzijn constant het geval is en dat jij zelf niets anders bent dan Dat, het is in de meeste gevallen zo dat er nog een geleidelijke inwerking nodig is van dit onmiddellijke Besef, net zo lang tot het onomstotelijk is.13

Het voelt op zijn plaats om in deze inleiding een persoonlijke getuigenis af te leggen. Boeken kunnen in de meeste gevallen slechts een opstapje bieden naar het Besef van de Werkelijkheid. Dit boek echter, de Atmananda Upanishad, heeft mij op een gegeven moment, in de winter van 1987 op ’88, een zodanige hulp geboden dat mijn leven vanaf dat moment een ander zwaartepunt heeft gekregen. Ik heb toen twijfelloosheid leren kennen. Door het lezen van de tekst ‘Het eerbetoon van zintuigen, denken en voelen aan Mij’ (pagina 84), met daarin de zinnen:

  -“Ik ben puur Geluk.
  -Alle activiteiten van zintuigen, denken en voelen
  -hebben geluk als doel.
  -Dus al deze activiteiten zijn een eerbetoon aan Mij”,

viel ik uit mijn geloof in de persoon, uit het geloof dat er iemand is die bevrijd zou kunnen worden. Ik heb ondervonden dat een tekst een zodanige werking kan hebben dat je na lezing ervan nooit meer dezelfde bent als daarvoor. Waarachtig Besef werd me geschonken. Het levende onderricht van mijn leraar Alexander Smit had me anderhalf jaar gevoed, juist ook wat betreft de benadering van Atmananda. En nu maakte ik mee dat de Werkelijkheid zich toonde, zonder enig voorbehoud. Het Levende bleef over, als Ikzelf, en bleek constant te zijn, ook al hadden de objecten later soms ook weer de vorm van twijfel en angst. De kanteling van zwaartepunt is niet een kanteling in de persoon, in de vorm of manifestatie.

Er is niet iemand die Besef heeft. De dank is wat overblijft – eeuwig beginner, omdat nooit iets is verworven, en nooit iets te verwerven valt. Dank u, Gurunathan!
Philip Renard
NOTEN

1. Veda’s zijn religieuze hymnen uit India, ontstaan tussen 1500–500 vC. Zij vormen de basis van veel van de Indiase religies en filosofieën. Veda betekent ook ‘kennis’ of ‘weten’; dan is Vedânta ‘het einde van het weten’. Advaita Vedanta, de non–dualistische weg van Shri Atmananda, is de weg van het onmiddellijke zien, oftewel herkennen – ‘de directe weg’. Advaita betekent non–dualiteit. De term Upanishad betekent ‘het zitten aan de voeten van een leermeester om te luisteren naar diens woorden’.
2. John Levy, Immediate Knowledge and Happiness; 1e ed. p. 41, 42; 2e ed. p. 69, 70. Levy’s tweede boek, The Nature of Man According to the Vedanta, dat later ook in het Nederlands werd uitgegeven (Het wezen van de mens volgens de Vedanta, in tweede druk getiteld Non-dualiteit), heeft ertoe bijgedragen dat de benadering van Atmananda ook in Nederland bekend is geworden. In deze noten zullen een paar passages hieruit worden gebruikt als toelichting op Atmananda’s woorden.
3. Discourses No. 1083 (p. 349); de volgorde van de drie termen in de tekst is hier gewijzigd om te komen tot de gebruikelijke volgorde. Wolter Keers schrijft ergens in een noot over Sat–Chit–Ânanda: “Deze drie woorden betekenen in wezen precies hetzelfde: de diepste en ononderbroken IK–ervaring (niet te verwarren met de persoonlijkheid, het ego of ik–gevoel), aangeduid in termen die respectievelijk de achtergrond aanduiden van leven, denken en voelen. Het is als de beschrijving van één vertrek door drie personen, die door verschillende ramen naar binnen kijken.” Ânandawordt meestal met Gelukzaligheid of Geluk vertaald; Atmananda vertaalde het vaak met Vrede. Over het verschil tussen beide termen zei hij: “Geluk dat ononderbroken is, is Vrede. Geluk is de eerste opborreling of sensatie van Vrede”; Discourses No. 654 (p. 232). Vrede beschouwde hij met andere woorden als de meest essentiële aanduiding van het gevoelsaspect (in Discourses No. 1335, p. 446: “Iets genaamd ‘Vrede’, dat debron is van alle geluk”). In No. 740 (p. 258) introduceert Atmananda zelfs een verbeterde versie van de oeroude uitdrukking, namelijk Sat–Chit–Shãnta (shântibetekent vrede; en shânta zoiets als ‘tot vrede gekomen; stil’).
4. Discourses No. 483 (p. 181).
5. Discourses No. 43 (p. 19). De term ‘Ik–Beginsel’ was Atmananda’s manier om de wezenlijke natuur van ‘ik’ aan te geven – voor hem synoniem van de bekende termÂtmâ, het ‘Zelf’. In hoofdstuk 2 van ‘Ik’ is een deur besteed ik aandacht aan Atmananda’s gebruik van de term ‘Ik–Beginsel’.
6. Discourses No. 1402 (p. 476). Het ‘zelfmoord plegen’ van het object verwijst naar het oplossen in Bewustzijn op zich, of plaatsmaken voor een volledig nieuw object. Objecten hebben geen verbinding met elkaar.
7. Atmananda Tattwa Samhita, p. 186.
8. Discourses No. 390 (p. 147).
9. Discourses No. 48 en 1055 (p. 22 en 339).
10. Uit beide teksten citeerde Atmananda herhaaldelijk. Een van de weinige teksten uit de schoolse traditie waaruit hij veelvuldig citeerde is de Pañchadashî, van de dertiende–eeuwse Bharatitirtha–Vidyaranya.
11. Discourses No. 129 (p. 59); zie ook No. 1392 (p. 472).
12. Discourses No. 1114 (p. 365, 366). Cursivering van mij, PhR.
13. Het onderscheid tussen deze beide vormen van training beschouw ik als belangrijk. Wat ik hier ‘ouderwetse sâdhana’ noem is een voorbereiding op iets, en daardoor werkt het als een voorwaarde. Waarheid is echter zonder voorwaarden. Waarheid is direct opmerkbaar, altijd beschikbaar. Het keer op keer jezelf ‘grondvesten’ hierin is desondanks nodig, omdat de geneigdheden van de meeste mensen vervuld zijn van fascinatie en verbeelding, die de Waarheid verhullen. “Wat je te doen hebt is alleen maar zo vaak mogelijk het Absolute gewaar te worden met het ‘oog van Besef’, tot je onwankelbaar gegrondvest bent in het Uiteindelijke” (Discourses No. 1065, p. 341).