zondag 25 maart 2012

Antroposofie

Fundamentele vragen
Veel mensen hebben fundamentele vragen of diep sluimerende vermoedens over het hoe en waarom van het bestaan. Welke ontwikkelingsweg gaat de mensheid als geheel en wat is daarin de rol van de individuele mens? Waarom leven wij nu, op deze plaats, in deze tijd? Is dat allemaal puur toeval? Of maken wij deel uit van een zinvolle ontwikkeling en heeft ieder van ons daarin een eigen opdracht? Antroposofie maakt het mogelijk om zulke vragen concreet te bestuderen en door onderzoek en innerlijke scholing zelf antwoorden en inzichten te vinden.

Zelfkennis en kennis van de wereld
Het begrip antroposofie is samengesteld uit twee Griekse woorden, 'anthropos' en 'sophia', mens en wijsheid. Antroposofie kan het beste worden omschreven als een weg om door zelfkennis en kennis van de wereld te komen tot bewustwording van je menszijn, in vrijheid en vanuit eigen verantwoordelijkheid.

Geestelijke realiteit
Antroposofie ziet de wereld niet alleen als een werkelijkheid die je door louter tellen, wegen en meten kunt kennen of verklaren. Ze gaat uit van een niet-materiële werkelijkheid, een geestelijke realiteit, die een geheel vormt met alles wat onze fysieke zintuigen kunnen waarnemen.

Ervaren en onderzoeken
Antroposofie reikt methoden aan om de spirituele kant van ons bestaan te leren ervaren en onderzoeken. Daarbij keert zij zich niet van de wereld af maar juist naar haar toe. Alleen door het aardse leven werkelijk te leven, kunnen we het doorgronden en in verbinding komen met de spirituele kern van ons bestaan.

Innerlijke scholingsweg
Antroposofie biedt de mogelijkheid om je leven te verdiepen door een innerlijke scholingsweg. Ze nodigt je uit om met beide benen op de grond vorm te geven aan een spirituele levenshouding. En zo, juist door je in te zetten voor anderen en voor de wereld, je ware 'zelf' te ontplooien.



zondag 18 maart 2012

Hadewijch, Revolutionair en Mystica

Hadewijch leefde in de dertiende eeuw en kwam vermoedelijk uit Antwerpen. Over haar leven is niet veel bekend. Wel weten we dat ze leidsvrouwe was in een revolutionaire vrouwenbeweging - de begijnen- die in allerlei steden navolging kreeg. Er zijn aanwijzingen dat Hadewijch lange tijd woonde en werkte in Luik, waar in die tijd nog Diets de volkstaal was.

In verschillende steden, met name in de lage landen, staan vrouwen op die zich niet willen laten opsluiten in een opgelegd huwelijk of een klooster. Ze noemen zich begijnen en leggen zich, alleen of in kleine leefgemeenschappen, toe op sociaal werk, gebed en studie. Later zouden deze vrouwen onder kerkelijk (én dus mannelijk) toezicht worden gesteld: in aparte hofjes en met uitgeschreven leefregels. De begijnen zijn dan begijntjes geworden.

In de volkstaal
Hadwijch schreef in het Diets, de voorloper van onze taal. Ze verkoos die taal van het volk boven het Latijn, waarin ze een belangrijk deel van haar scholing had ontvangen.

"Er is niets dat ik niet in het Diets uitdrukken kan", schreef ze eens laconiek.

Ook al ogen de gedichten en brieven die zij ons nagelaten heeft als gedragen poëzie, haar intenties zijn nuchter als de volkstaal die ze gebruikte. Ze zijn ook voor ons nog altijd goed te begrijpen en in te voelen.

"Wat nou, je eenvoudig neerleggen bij de suprematie van God. Is dat echt je bestemming? Ben je niet, als lichaam en geest, geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis? Is dat niet iets om trots op te zijn? En zou God wel zitten te wachten op dwepers die zich zonder slag of stoot aan Zijn voeten werpen?"

Schrijfster en dichteres
Haar literaire meesterschap ligt in de verbinding van twee culturen: die van de rondtrekkende troubadours van het liefdeslied, en die van de religieuze poëzie.

De zangers van de wereld bezingen vooral de hoofse liefde. Daarin gaat het niet om de lichamelijke bekoringen van de geliefde, maar om het verlangen op afstand en om het langzaam opgaan in de geest van de ander.

Hadewijch neemt deze traditie op om te verhalen over haar liefdesrelatie met God. Ze gebruikt het woord minne om die liefdevolle God aan te duiden. Ze gebruikt de term minne overigens voor alle facetten van de liefde: voor de liefde zelf, of om haar gevoel voor de vriendinnen die ze begeleidt uit te drukken. Minne is verwant aan de woorden mens en het Engelse mind. De be-minde is iemand die als het ware aanwezig is in de her-inner-ing, in het bewustzijn van degene die van hem of haar houdt.

Hadewijchs mystieke leermeesters Willem van Saint Thierry en Bernardus van Clairvaux, gebruiken beelden uit het bijbelboek Hooglied om over God te spreken. Hadewijch gaat een stap verder: zij ziet zichzelf als bruid, ja zelfs als de minnares van God die liefde is. In een tijd waarin vrouwen nog wel eens als mislukte mannen worden gezien of als te dempen poelen van verderf, stelt zij zichzelf zelfbewust -fier- op als vrouw. Haar liefde tot God drukt ze lichamelijk uit. En zij beschouwt zichzelf daarbij op een vanzelfsprekende wijze als beeld van God.

De liefde centraal
Liefde maakt vrij en fier, stelt Hadewijch. Zelfbewust zouden wij zeggen. Dit heb je hard nodig om de momenten te doorstaan waarop je je alleen en afgescheiden voelt. Ze blijft overeind door de liefde productief te maken: door zelf een wezen van liefde te worden in de zorg voor anderen, vooral voor de kwetsbaren.

Mensenliefde schiet altijd tekort. Voor Hadewijch is dat echter geen reden om bij de pakken neer te zitten. Integendeel. Weten dat er van je gehouden wordt terwijl je tegelijkertijd weet dat je onvolkomenheden hebt, maakt het wonder van die liefde des te groter. Bovendien houdt het de begeerte naar de ander in stand. Want als je merkt dat je gedragen wordt door de liefde van een ander, wil je dat vaker meemaken. Je doet dat door je te oefenen in het accepteren van jezelf en door van jezelf te geven. Zo zijn de ghebreken voor Hadewijch van belang bij de ervaring van het ghebruken (genieten).

Dit evenwicht van geven en nemen komt echter niet vanzelf. Hadewijch beschrijft dat het verlangen naar de liefde van God zo overheersend kan worden, dat het koortsachtig en gekmakend wordt. Orewoet noemt zij dit verschijnsel. Want de zelfbewuste, vrije mens kan het niet verkroppen dat zij niet altijd en volledig aan de liefde van de Ander kan beantwoorden. Verzadiging en honger ineen, schrijft zij in een van haar gedichten, dat is het leen der vrije liefde.





zondag 11 maart 2012

De Dhammapada (Het Pad van de Waarheid)

De Dhammapada is een verzameling van 423 korte verzen, waarin de diverse aspecten van de leer van de Boeddha beschreven worden. De verzen staan vaak op zichzelf, en men kan de Dhammapada daarom gewoon even kort op een willekeurige plaats inkijken voor inspiratie of uit nieuwgierigheid. Maar men kan ook een hoofdstuk lezen, waarin de uitspraken van de Boeddha over een bepaald onderwerp gegroepeerd zijn.

De verzen in deze verzameling zijn zo'n 2300 tot 2500 jaar oud. De individuele verzen van de Dhammapada zijn vaak gekopieerd uit andere gedeeltes van het Pali Canon (de verzameling geschriften van het Theravada Boeddhisme), maar er zijn ook verzen waarvan men vermoedt dat ze uit andere bronnen afkomstig zijn. Ook andere tradities dan het Theravada kenden de Dhammapada, al was de Dhammapada in elke traditie ietwat verschillend: waarschijnlijk voegden de verschillende tradities in de loop der tijd naar eigen inzicht verzen toe aan hun versie van de Dhammapada.

De Dhammapada kan gezien worden als het spirituele testament van de Boeddha. De krachtige verzen, waarin flitsen van inzicht worden omgezet in pure wijsheid, belichten de aard van het Boeddhistische pad. De Dhammapada is dan ook voor veel mensen van verschillende tradities, zowel in oosterse als in westerse landen, tot een doordringende bron van inspiratie geworden.

zaterdag 3 maart 2012

Rumi

Mohamed Jalal ad-Din Balkhi Rumi of Roemi (1207 - 1273) was een filosoof en dichter van Perzische afkomst en soefi-mysticus. Rumi is één van de belangrijkste personen uit de Perzische dichtkunst voor zijn religieuze dichten die God prijzen. In religieuze kringen wordt hij ook wel Maulana of Mevlana (soms met toevoeging Balkhi naar zijn geboorteplaats) genoemd; dit betekent 'onze meester'.

Rumi was de leidende figuur van de soefibeweging in het middeleeuwse Konya (Turkije). Hij filosofeerde met name over de voordelen van verdraagzaamheid. Bij zijn dood streden de joden, christenen en moslims van Konya om de eer hem naar zijn graf te mogen dragen. Zijn graf is nog steeds een heilige plaats voor volgelingen van allerlei denominaties. Hij stichtte onder andere de dansende derwisjen, een soefi-orde van religieuze dansers en muzikanten. In de dans draaien zij om hun as, waarbij zij mediteren en de naam van God aanroepen.

Roemi was een erg productief schrijver: zijn hoofdwerken Diwan-i Shams-i Tabriz-i en de Masnavî omvatten respectievelijk rond de 40.000 en de 25.000 verzen. Beide werken horen tot de hoogtepunten van de religieuze en mystieke literatuur der mensheid. Zij staan vol met anecdotes en verhalen uit zeer diverse bronnen: de Koran, volksvertellingen, grappen, mystieke ervaringen. Maar deze anecdotes en verhalen worden niet verteld omwille van zichzelf; zij zijn steeds bedoeld om een of ander aspect van het spirituele pad te belichten.

Het openingsvers van "Daglicht" brengt de zeer karakteristieke mystiek van Roemi treffend en heel mooi tot uitdrukking:

De Geliefde is alles, de minnaar slechts een sluier.
De Geliefde is levend, de minnaar een dood ding.
Wanneer Liefde haar kracht gevende zorg onttrekt,
blijft de minnaar achter als een vogel zonder vleugels.
Hoe kan ik wakker en bewust zijn
als het licht van de Geliefde afwezig is?
Liefde wil dat dit Woord
aan het daglicht wordt gebracht.
Vind je de spiegel van het hart dof,
dan is de roest nog niet van haar oppervlak geveegd.

Hoe belangrijk de liefde (voor God) in de spiritualiteit van Roemi is, moge ook blijken uit het volgende vers:

God heeft Zijn licht
over alle zielen uitgestrooid.
Gelukkig zij die hun mantel openen
om het te ontvangen.
Die gelukkigen zien niets anders dan God.
Zonder de mantel van liefde lopen we ons deel mis.

Bij het lezen van Rumi kan men duidelijke parallellen zien met een andere stromingen uit de spiritueel / mystieke wereldtradities, b.v. het Boeddhisme.

Sommige van de thema's in de verzen van Rumi doen boeddhistisch aan. Om er een paar te noemen: het scherpe besef van de vergankelijkheid van de wereld en ons leven; spreuken over de keten van oorzaak en gevolg, die parallellen vertonen met het boeddhistische thema van Karma; het thema van het leven in het hier en nu en de regelmatig in zijn werken terugkerende thematiek van de (nonduale) eenheid met God en de wereld.

Maar Roemi's teksten hebben voor Westerlingen één voordeel t.o.v. boeddhistische wijsheid. Zij zijn ontsproten aan een traditie die dichter bij onze Westerse, Joods / christelijke traditie staat dan de boeddhistische. Wellicht dat Roemi's teksten daardoor voor Westerlingen wat gemakkelijker "na te volgen" of "invoelbaar" kunnen zijn.

Om met een andere Rumi-bewonderaar te spreken: "Zijn teksten zetten aan tot nadenken en zijn zó rijk aan inhoud dat je ze steeds opnieuw kunt herlezen, waarschijnlijk een heel leven lang. Roemi's verzen bieden bemoediging; zijn poëtisch en beeldrijk, warmbloedig, boeiend, soms prikkelend raadselachtig, vol perspectief, en bij dat alles altijd open en mild van toon".



Nog enkele van Rumi's verzen:

Degene die het schuim ziet, verklaart het geheim,
terwijl wie de Zee ziet verbijsterd is.
Degene die het schuim ziet, neemt zich iets voor,
terwijl wie de Zee kent, zijn hart ermee verenigt.
Degene die de schuimvlokken ziet, wikt en weegt,
terwijl wie de Zee ziet, zijn bewuste wil heeft opgegeven.
Degene die de vlokken ziet, is voortdurend in beweging,
terwijl wie de Zee ziet, vrij is van huichelarij.

De mensen die zijn heengegaan (trefwoorden t.b.v. zoekscript: sterven, dood)
bestaan niet niet, ze zijn opgegaan
in de eigenschappen van God,
zoals de ster verdwijnt wanneer de zon verschijnt.



Hoop is de dove die regelmatig hoort dat wij sterven,
maar nooit gehoord heeft van zijn eigen dood
of stilstaat bij zijn eigen einde.
Hebzucht is de blinde die de fouten van anderen haarscherp ziet
en ze van straat tot straat rondbazuint,
zijn blinde ogen nemen echter van zijn eigen fouten niets waar.
De naakte is bang dat hem zijn kleed wordt afgerukt,
maar hoe kun je iemand die naakt is zijn kleed afnemen?
De wereldse mens is behoeftig en dodelijk beangst,
hij bezit niets, toch is hij bang voor dieven.
Naakt kwam hij en naakt gaat hij heen,
maar aldoor is hij doodsbenauwd voor dieven.
Wanneer de dood komt,
is het gejammer niet van de lucht,
terwijl hij zelf in de lacht schiet om zijn angst.
Op dat moment weet de rijke dat hij geen goud bezit
en ziet de scherpzinnige
dat zijn talent hem niet toebehoort.

Als je een been breekt, schenkt God je een vleugel.
Zo opent hij ook vanuit de diepten van de kuil een nooduitgang.
God zei: 'Het maakt niet uit of je bovenin de boom of in de put zit.
Denk aan Mij, Ik ben de sleutel van de weg.'