Als er iemand is die genoemd zou kunnen worden als voorbeeld van een ‘verlichte’, iemand die ‘het Zelf heeft gerealiseerd’, dan is het wel Bhagavan Shri Ramana Maharshi. Hij wordt door velen beschouwd als een van de grootste verlichten, zo niet ‘de grootste’, van de twintigste eeuw. Hij heeft met zijn levende voorbeeld en onderricht een enorme uitstraling gehad op zoekers uit alle delen van de wereld; hij was en is, misschien wel meer dan wie ook, een baken waarop het veilig is te koersen. Anandamayi Ma, zelf een verlichte vrouw met duizenden toegewijde aanhangers, zei eens over hem: “Hij was de zon, en wij zijn zijn stralen.”1 Dit laat zien hoe zeer Ramana Maharshi een bron was, een bron van authenticiteit. Hij had datgene wat hij had verwezenlijkt niet aan iemand anders ontleend; hij had nooit een leermeester gehad.

Ramana Maharshi werd geboren op 30 december 1879 in Tiruchuli, in de provincie Madras (de huidige deelstaat Tamil Nadu), India. Hij overleed op 14 april 1950 in Tiruvannamalai, eveneens in Tamil Nadu. Op zestienjarige leeftijd kreeg hij een ervaring die hem voorgoed in het Zelf gegrondvest deed zijn. Onverwachts werd hij overweldigd door een allesomvattende doodsangst, en hij kon niet anders dan zijn lichaam overgeven aan een soort stervensproces. Daarbij doemde de vraag op wie hij in werkelijkheid was. Hij zei bij zichzelf: “Mijn lichaam sterft. Maar als het dood is, ben ik dan dood? Is het lichaam ‘ik’?” Hij kwam tot het besef dat ‘ik’, datgene wat werkelijk met dit woord wordt aangeduid, iets blijvends is, een niet-materieel, niet-geboren iets, dat door de dood niet kan worden geraakt. Later vertelde hij nog: “Dit alles was evenwel geen opeenvolging in mijn denken, maar flitste als levende waarheid bliksemend in me neer: ik werd het me onmiddellijk bewust, zonder nadenken of gevolgtrekking. ‘Ik’ was iets zeer werkelijks, het enig werkelijke in deze toestand, en alle bewuste activiteit die met het lichaam samenhing had zich daarop geconcentreerd. Van dat ogenblik af bleef dit ‘Ik’, oftewel mijn ‘Zelf’, met allesoverheersende aantrekkingskracht in het brandpunt van mijn waakzame opmerkzaamheid. De angst voor de dood was voorgoed verdwenen. Dit geabsorbeerd-zijn door het Zelf heeft van dat ogenblik af nooit opgehouden te bestaan.”2
Je zou kunnen zeggen dat de belangstelling voor de werkelijke aard van dat wat wij zo gemakkelijk aanduiden met ‘ik’, de onderliggende factor is van het gehele onderricht van Ramana Maharshi. Alles in zijn woorden valt terug te voeren op dit gegeven, dat door hem is toegespitst in de vorm van een vraag, de beroemde vraag ‘Wie ben ik?’

Iedereen zegt ‘ik’, daarin is geen enkel verschil tussen mensen. De Brihad-āranyaka Upanishad, de oudste Upanishad, noemt ‘Ik’ (Aham) de eerste naam van God, de oorspronkelijke naam van de Werkelijkheid.3 Het is datgene waarin de Uiteindelijke, ongemanifesteerde Werkelijkheid het eerst tot manifestatie komt, ‘licht schenkend’. In ieder van ons speelt zich dit af, seconde na seconde.

Nu zou de vraag kunnen opkomen: ‘Is dit niet een volslagen egocentrische manier van doen? Is dit niet pure navelstaarderij? Moet er niet iets gedaan worden met anderen, iets waar de wereld iets aan heeft?’ Voor het beantwoorden van deze vraag is het zicht op het onderscheid tussen ‘ik’ en ‘Ik’, hier gemakshalve aangeduid door middel van een kleine i en een grote I, van het grootste belang. Dit onderscheid is namelijk wezenlijk. Want als het onderzoek een onderzoek betrof naar het persoonlijke ‘ik’, was het bezwaar dat de vraag uitdrukt wel degelijk terecht. Het persoonlijke ‘ik’, dat steeds tijdelijk aanwezig is in het bewustzijn, wordt gekenmerkt door allerlei verschillende kleuren, aanwezig in opwellingen als ‘was ik maar...’, ‘kan ik straks misschien...’, ‘waarom ik nou...’, ‘zal ik...’, ‘ik ben ook nooit...’: steeds opnieuw komt zo’n opwelling op, gedreven door een keten van oorzaak en gevolg. Hoe je deze keten ook onderzoekt, hoe je hem ook tot stoppen wil brengen, hij stopt niet. Steeds zijn er nieuwe opwellingen, met ontelbare vormen, maar met uiteindelijk dezelfde inhoud. Ramana zegt dus dat er op het niveau van de ‘ik’-opwellingen geen werkelijk antwoord bestaat. Maar tegelijkertijd kun je om ‘ik’ niet heen. Vandaar dat je het ‘ik’ als ingang kunt gebruiken, door te onderzoeken wat de bron ervan is. ‘Ik, Ik’ blijkt deze bron te zijn, louter Ik, zonder kenmerken, continu stralend aanwezig. Aandacht voor dit kenmerkloze Ik kan nooit egocentrisch zijn, omdat hier het verschil tussen ‘ik’ en ‘de anderen’ is weggevallen.
Ramana Maharshi zei eens: “Het hindert niet als je niet in God gelooft. Ik veronderstel dat je wel in jezelf gelooft, in je eigen bestaan. (...) We weten niets over het Universele Zelf, maar we weten wel dat wij zelf bestaan. Niemand twijfelt eraan of hij bestaat, ook al twijfelt hij aan het bestaan van God. Alles wat je nodig hebt is de waarheid van jezelf, de bron van jezelf, proberen te vinden.”5Toch heeft Ramana, ondanks deze onverschilligheid over het al dan niet geloven in God, tegelijkertijd een houding gehad van totale toewijding en overgave aan God. Enige tijd na de zojuist vermelde stervenservaring en Zelf-realisatie trok Ramana weg bij zijn familie. Hij was als door een magneet aangetrokken door een berg, Arunachala, waarvan de naam al in zijn kinderjaren een speciale vibratie in hem had teweeggebracht. Arunachala, in het Tamil (Ramana’s taal) ‘Annamalai’ geheten,6 wordt beschouwd als de manifestatie van Shiva in zijn aspect van het Onbeweeglijke. De berg is een ‘Zuil van Licht’ (Tejo-Linga), waarvan de uiteinden niet te vinden zijn, noch boven, noch beneden. Bij deze berg, zichtbaar geworden uitdrukking van het Vormloze, is Ramana Maharshi zijn hele leven gebleven. Hij heeft de berg bezongen in een aantal liederen, lyrische lofprijzingen aan God, waarin hij jubelt, smeekt, danst en smelt. Ook twijfel en wanhoop drukt hij uit, want hij identificeert zich in deze lofzangen met iedereen, iedere zoeker, iedere twijfelaar.



Dit neemt natuurlijk niet weg dat Ramana’s weg wel degelijk uiterst radicaal is. Toen hij als negentienjarige jongen in een grot op de berg Arunachala ging wonen, kwamen allerlei mensen bij hem voor advies, met boeken onder de arm, en daardoor leerde hij de Advaita Vedanta kennen, de weg van radicaal non-dualisme, en hij herkende deze als de meest kloppende interpretatie van zijn eigen ervaring. Hij kon uit eigen ondervinding bevestigen dat de weg geen enkel tussenstadium heeft, dat het uitsluitend gaat om onmiddellijke herkenning, en niet om geleidelijke groei.

Dit is dus de boodschap van Ramana Maharshi. Als persoonlijkheid hadden we liever een andere boodschap. Het is mooi om verheven spirituele teksten te lezen, maar als tot je gaat doordringen dat het niet anders kan dan door de hele persoonlijkheid op te offeren, dan ga je je toch minder behaaglijk voelen. Deze heerlijk vertrouwde persoon, met zijn intelligentie, lafheid, humor, verdriet, seksuele belangstelling, creativiteit, schuldgevoelens, en noem al de dingen maar op waar we ons (ook al lijken wij bepaalde trekken graag kwijt te willen) nu eenmaal totaal thuis bij voelen – opgeven? Wie wil nu zo iets? Dat is nu juist wat we niet willen!




De verzamelde geschriften van Ramana Maharshi
Samengesteld en vertaald
door Philip Renard
NOTEN
1. In Dattatreya, Glory of the Divine in Man. Vidyanagar, 1981; ongepagineerd. Op laatste pag. van artikel ‘The Descent of the Divine, over Ramana Maharshi.
2. B.V. Narasimha Swami, Self-Realisation, 4e ed., p. 19 (Zimmer p. 20).
3. Brihad-āranyaka Upanishad I.4.1 (Day by Day p. 54).
4. Sat-Darshana Bhashya and Talks with Maharshi, p. xxi (Zimmer p. 121). In plaats van Aham sphurati wordt vaker Aham sphurana gebruikt, met dezelfde betekenis: ‘het te voorschijn flitsen van ‘Ik’, de allereerste vibratie ervan’. Sphurana is datgene wat straalt of verlicht, continu nieuw en fris. “Het woord betekent ‘kloppen’, ‘in de herinnering springen’, ‘je te binnen schieten’. Zowel geluid als licht kan met de termsphurana worden bedoeld. Alles is afkomstig van licht en geluid. (. . .) Het stralende is iets dat tussen ‘Ik’ en ‘ik’ in staat, een combinatie van ‘Ik’ (Zelf) en de ‘ik’-gedachte; uiteindelijk is het Zelf zelfs zonder dit “sphurana”, zegt Ramana Maharshi in Day by Day, p. 5. Het hier gebruikte woord aham-vritti, ‘ik-gedachte’ of ‘ik-activiteit’, drukt uit dat het ‘ik’ een eigen leven is gaan leiden. Herkenning van dit ‘eigen leven leiden’ is belangijk; het leidt tot het zien dat jij dit ‘eigen leven’ niet bent. De ‘ik-gedachte’ bestaat altijd uit een combinatie, namelijk van puur ‘ik’ (aham) en het een of andere ‘dit’ (idam, aanduiding voor alle particuliere invullingen van het ik, waardoor er van een ‘eigen leven’ sprake kan Zijn; ‘ik ben dit’, ‘Ik ben niet dit’, enz.). Het is de combinatie van subject en object - waarbij het pure ‘ik’ nooit object kan zijn; zodra het zich als object aandient, kan het weer herkend worden als een ‘dit’. Van de combinatie (aham - idam) is ‘ik’ (aham) permanent, altijd dezelfde, en ‘dit’ (idam) in voortdurende afwisseling, een veelvoud van ‘dit’s. Reeds nu is ‘ik’ permanent stralend aanwezig - weliswaar nog verknoopt met allerlei ‘dit’s, maar dat doet niets af aan de stralendheid, het licht schenkende ervan. De ‘dit’s hoeven slechts als zodanig herkend te worden en losgelaten, zodat ze kunnen oplossen in het pure ‘ik’. De werking van de vraag ‘wie ben ik?’ is dan ook dat alle ‘dit’s wegvallen, en dat je een leegte meemaakt, een afwezigheid van al het objectieve. Dit is ‘ik’ in de pure zin van het woord. Door hierbij te blijven val je in Aham sphurana, de eerste ‘Ik’-vibratie, de bron van alle manifestatie (het onderscheid dat hierboven en in de volgende tekstalinea wordt gemaakt tussen ‘ik’ en ‘Ik’ is slechts een herkennings-hulpmiddel. Het mag niet de indruk wekken dat er twee ikken zouden zijn, met een groeiproces van het ene naar het andere. Vandaar de nadruk dat reeds nu in het direct ervaarbare ‘ik’ alle licht en vrijheid aanwezig zijn. Dit altijd-toegankelijke van het licht in het gewone ‘ik’ is misschien wel het meest wezenlijke in het hele onderricht van Ramana Maharshi). Zie ook de noten 66 en 129, en Talks, nrs. 177, 314, 323 en 626.
5. Day by Day, p. 198 en 195.
6. Vandaar de naam Tiruvannamalai, de woonplaats van de Maharshi. De naam is opgebouwd uit Tiru, ‘heilig’, en Annamalai (de -v- -is verbindingsletter).
7. R. Swarnagiri, Crumbs from His Table, p. 41 (Zimmer p. 101).
8. In vers 21 van Ulladu Nārpadu. In de huidige vertaling: zie p. 143.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten